Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

Kerkhof Udenhout

Niet lang na de bouw van de nieuwe kerk in 1841 begon men te denken aan een rondom de kerk aan te leggen Rooms Katholiek kerkhof. Het kerkbestuur kocht de gronden links en rechts van de kerk aan, men informeerde de gemeente en begon gewoon daar te begraven. Op 24 oktober 1842 verkocht burgemeester Antonie Robben een deel van zijn grond tot uitbreiding en vergroting van het kerkhof aan den nieuwe kerk. Twee dagen later vond de eerste begrafenis plaats op het nieuwe kerkhof: Johanna Maria van Abeelen, weduwe van Heiliger van Iersel. Het rijzige monument van de eerstbegraven weduwe staat aan de rechterkant van de kerk in het midden. Pas op 9 september 1843 richtten burgemeester en wethouders zich tot de provincie om formeel goedkeuring te vragen voor het kerkhof. Er waren tot die tijd al diverse lijken begraven zonder deze formele goedkeuring. Het kerkhof was maar heel klein. Aan weerszijden van de kerk een smalle strook en achter de kerk maar 3 meter diepte. Rondom was een wettelijke voorgeschreven hoge muur gebouwd en aan de binnenkant van die muur liep een pad, meestal modderig. Behoudens de grafmonumenten stonden er geen kruisen op de graven. Aan de straatzijde gaven twee houten poorten toegang tot het kerkhof. In 1892 volgde een grote uitbreiding van het kerkhof naar achteren. Die uitbreiding was mogelijk door de vooruitziende zorg van pastoor Felix Cuijpers. Op 20 mei 1876 kocht de kerk van de erven Gerardus van Beurden voor de som van f.4.775,- plus transportkosten een huis, erf en looierij (tezamen 4 woningen), gelegen aan de achterzijde van het kerkhof. Die woningen, aanvankelijk nog verhuurd, werden in 1892 afgebroken door Pastoor Petrus van de Wal, en het terrein bij het kerkhof getrokken, “omdat het kerkhof geen ruimte meer bood” voor de graven van tien achtereenvolgende jaren. Hij trok in 1893 de schansmuur van de pastorietuin in rechte lijn door en stichtte aan de rechterzijde van de aangeworven grond een gebouw, dat al spoedig de Catechismuskapel werd genoemd omdat de pastoor daar zijn katechismuslessen gaf. Verdere uitbreiding van het kerkhof naar achteren scheen uitgesloten, want achter de Catechismuskapel en de schansmuur van het kerkhof en de pastorietuin liep een druk begane pad, waarbij bovendien de neringdoenden in de buurt veel belang hadden. Maar in 1902 kwam er een nieuwe pastoor met heel veel belangstelling voor het kerkhof. Pastoor Everardus van der Heijde is maar heel kort pastoor van Udenhout geweest, van 4 augustus 1902 tot aan zijn overlijden op 1 december 1903. Hij overleed aan suikerziekte, pas 50 jaar oud. De meeste energie heeft pastoor van der Heijde ongetwijfeld besteed aan een herinrichting van het kerkhof. Hij wist te regelen dat het pad achter het kerkhof werd gesloten en dat de grond bij het kerkhof kwam. Hij kocht de grond aan de andere kant van het pad van de familie Van den Bosch en trok ook die grond bij het kerkhof. Hij had nu ruimte om rechts de katechismuskapel naar achter uit te bouwen en om links het acetyleengebouw te plaatsen. In het midden achter liet hij een overkapte calvarieberg maken, waarvan de beelden zijn geschonken door Willem en Maria Verhoeven. Aan de voorkant heeft hij het kerkhof uitgebreid tot aan de straat. Hij liet schansmuren bouwen en aan de straat hekwerken als een soort poort naar het kerkhof. Hij versierde het kerkhof met slingerpaden, vlaggenstokken, bogen en een rustaltaar. De pastoor had ook nog plannen om er een Lourdesgrot te maken. Pastoor van der Heijde wilde het kerkhof geschikt maken voor het houden van buitenprocessies. In de tijd van zijn opvolger, pastoor Petrus van Eijl, waren er drie buitenprocessies per jaar, namelijk op Sacramentsdag, op Maria Hemelvaart en op de feestdag van Sint-Lambertus. Pastoor van der Heijde hield veel vaker buitenprocessies, zoals op Maria Lichtmis, op Palmzondag, op eerste Paasdag en op Allerzielen. Een onbekende Christina van Kasteren schonk aan de pastoor een baldakijn, dat voor het eerst werd gebruikt op eerste Paasdag 12 april 1903. Pastoor van der Heijde is begraven, precies midden voor “zijn” calvarieberg. .In het begin van de jaren vijftig is de kerk uitgebreid met de twee zijvleugels. Daarvoor was het noodzakelijk om delen van het kerkhof vrij te maken en om de graven van die stukken van het kerkhof op te graven. Er werden veel beenderen en enkele hele skeletten opgegraven. Dat trok natuurlijk de aandacht van de jeugd. Een van de werklui vertelde tegen de jeugd, verwijzend naar de skeletten, “die is in de hemel, die is in de hel, die is in de hemel, die is in de hel, ….”. Op de vraag hoe hij dat wist, antwoordde de werkman: “Kijk, die gaat naar de hel, want die heeft nog een gebit, en er staat geschreven: In de hel is er geween en tandengeknars”.

Zie ook