Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

Joden

Voordat de joden zich in 1746 in Oisterwijk vestigden, waren het rondtrekkende kooplieden. Deze gemeenschap werd de moedergemeente van de joden in de dorpen van de Meijerij. In 1767 vroeg Levie Hartog uit Oisterwijk toestemming om zich in Tilburg te vestigen. Hij werd aangetrokken door de expansie van de textielnijverheid. Joden mochten zich niet vrij vestigen en Hartogs verzoek werd afgewezen.

Na een beroep bij Provinciale Staten was hij alsnog welkom en werd slager en veehandelaar. Zijn Oisterwijkse geloofsgenoten noemden hem ‘Leib Tilburg’. Toen zijn zoon Jacob een handel in kleding begon, werd hij gedwarsboomd door het Tilburgse gemeentebestuur. Die vreesde dat de vestiging van joden en hun bedrijvigheid de Tilburgse welvaart zou schaden. Aanvankelijk werd het verboden dat kinderen van Levie in Tilburg afzonderlijke huishoudens zouden vormen. Levie ging ook hiertegen met succes in beroep. Meerdere joodse huishoudens werden toegelaten, mits ze geen nering hadden waar de fabrieken onder leden. De Tilburgse joden werkten vooral in de handel, in de textielindustrie en als slager.

Vanaf de Franse tijd (1795) werd de joodse gemeenschap niets meer verhinderd. Men verwierf een joodse begraafplaats en richtte diverse culturele en maatschappelijke organisaties op. Onder de naam Kadima verscheen vanaf 1874 een eigen mededelingenblad. In 1809 telde Tilburg 26 joden en in 1840 waren dat er 126. Het hoogste aantal van 171 was in 1930. In de jaren dertig vestigden vele joodse vluchtelingen uit Duitsland zich in Tilburg, zoals de familie van Helga Deen.

Tussen augustus 1942 en eind april 1943 werd het merendeel van de joden uit Tilburg gedeporteerd en vermoord. Ter nagedachtenis aan gedeporteerde joodse medeleerlingen werden in 1947 in de Rijks-HBS Koning Willem II en in 1989 in de Centrumschool (Korte Schijfstraat) gedenktekens onthuld.

Zie ook

Synagoge