Hoogspoor
In 1957 werd begonnen met de aanleg van het ‘hoogspoor’ met onderdoorgangen. Dit om het steeds drukker wordende verkeer bij de spoorwegovergangen te ontlasten. De aanleg van het hoogspoor was onderdeel van een aantal andere grote projecten in de stad, waaronder de bouw van een nieuw station en de aanleg van een cityring.
De aanleiding
Tilburg had vele jaren te lijden onder verkeersopstoppingen bij spoorwegovergangen. Het kwam regelmatig voor dat honderden fietsers minutenlang stonden te wachten voor de gesloten spoorbomen, met name tussen de Heuvel en de Koestraat (NS-Plein) en tussen de Gasthuisstraat (Gasthuisring) en een reeds verdwenen deel van de Noordstraat.
Het project
In 1957 stak burgemeester Eduard van Voorst tot Voorst de eerste spade in de grond voor de aanleg van het zogenoemde ‘hoogspoor’. De spoorrails werd op een enkele meters hoge dijk gelegd, waardoor het mogelijk werd om daaronder verkeersviaducten aan te leggen.
Tevens kon hiermee de Cityring worden gerealiseerd. Het betekende ook dat veel bebouwing het veld moest ruimen, zoals in de Noordstraat, in de Alleenhouderstraat, aan de Spoorlaan en op de Heuvel.
Het zand voor de dijkvorming was afkomstig van de Beekse Bergen, waar een waterplas van zeventig hectare werd uitgegraven. In 1962 reed de eerste trein over het hoogspoor. Een jaar eerder was men begonnen met de bouw van het nieuwe en markante treinstation.
Hoogspoor als oplossing
Hoogspoor was als oplossing voor de verkeersproblematiek een typisch fenomeen dat in meer plaatsen vanaf het midden van de twintigste eeuw werd toegepast. Mede daardoor kan dit fenomeen dan ook gelden als cultuurhistorisch belangrijk.