Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

Het Kasteel van Geertruidenberg

Fictieve weergave van het kasteel van Geertruidenberg door Gerrit Schoemaker (18e eeuw). De tekening bevindt zich in de Brabant Collectie van de Universiteit van Tilburg.

In 1323 beleende Graaf Willem III aan Willen van Duvenvoorde het schoutambt Geertruidenberg. De graaf wilde dat Willem van Duvenvoorde een kasteel én een stadsmuur ging bouwen. Willem van Duvenvoorde had het geld om een sterk kasteel te bouwen. Binnen twee jaar moest het kasteel klaar zijn. De voorwaarden van de graaf waren dat het een 'open huis' moest zijn, dit betekende dat de graaf te allen tijde onderdak verleend moest worden.

In 1330 werd het kasteel betrokken in de Hoekse en Kabeljauwse twisten. Het kasteel liep grote schade op. Het werd toch weer hersteld en in 1439 kwam het in bezit van de Hertog van Brabant. In 1489 stelde de verdediging van het kasteel weinig meer voor. In 1525 bleek het kasteel zo bouwvallig dat Karel V toestemming gaf het kasteel te slopen.

In het document “Het grafelijke kasteel van Geertruidenberg (1323-1547)” van de auteur Bas Zijlmans worden historische informatie en archeologisch bevindingen omschreven van het in de late middeleeuwen verdwenen kasteel van de oudste Hollandse stad.

De ultieme bekroning op het historische onderzoek was de blootlegging in 2002 van grote delen fundering van dit belangrijke kasteel dat ooit de zuidgrens van Holland bewaakte. Met deze ontdekking is veel duidelijkheid verkregen over de ontwikkelingsgeschiedenis van Geertruidenberg, en hoe aan de eind van het eerste kwart van de veertiende eeuw de grens- en machtsverdeling van het graafschap Holland hier gestalte kreeg. Dat de opkomst en neergang van Geertruidenberg parallel liep aan die van het kasteel, met de daaraan gekoppelde machtsconcentratie, zal geen verbazing wekken.