Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

Herberg de Hooimijt

Herberg de Hooimijt
5.2 Hooimijt locatie.jpg
Locatie van Herberg de Hooimijt.


Herberg de Hooimijt
Hooimijt.jpg
Uitspanning de Hooimijt aan de Oude Bosschebaan.

Inleiding


De Hooimijt is in de jaren 1933 tot 1944 een horecabedrijf aan het eind van de Schoorstraat nabij Bosch en Duin. Het werd als zomercafé gebouwd door Bart Schellekens. Die was afkomstig van Loon op Zand en trouwde de Udenhoutse Jet van de Ven. Zij waren van 1925 tot 1929 caféhouder van ‘t Dorstige Paard aan de Slimstraat. In 1929 verkocht hij het café aan Jan van Nunen en verhuisde hij naar een ander pand in de Slimstraat, dat hij ombouwde tot café en waar nu de chinees is gevestigd. In 1933 verkocht hij dat café aan de familie Verzijden en vertrok naar het Hoog Schoor. De Hooimijt is bij de bevrijding in oktober 1944 vernield en niet meer opgebouwd.


In het voorjaar van 1933 wordt er bij de gemeente Udenhout een aanvraag ingediend om vlakbij de Loonse- en Drunense duinen een ‘verloflokaal voor een seizoenbedrijf’ te mogen bouwen. Hieronder werd een horecabedrijf verstaan, dat aan het einde van de Schoorstraat zou moeten verschijnen. De aanvrager was Bert Schellekens die tot dan toe enige cafés in Udenhout had uitgebaat. Hoewel de bouwtekening als datum 5 mei 1933 aangeeft, blijkt de bouw kort daarop te zijn gestart, want in augustus is de zaak al open. Uit het ontwerp valt op te maken dat het bedrijfje bestaat uit een verloflokaal met zo’n 25 zitplaatsen en een groot overdekt terras met meer dan 40 zitplaatsen. Het gebouw wordt geheel uit hout opgetrokken

In het nieuws


Hoewel het bedrijf uiteindelijk geen lang leven was beschoren, want in de oorlog is het in het geweld bij de bevrijding in 1944 bezweken en niet meer opgebouwd, kwam het al spoedig in het nieuws. In het Nieuwsblad van het Zuiden van 7 augustus 1933 verschijnt een artikel en daarbij speelt de Hooimijt een rol. Onder de kop: ‘Hedendaagsche Zedenverwildering’, ‘Naaktlooperij in de Loonsche Duinen’ en de oproep “De overheid grijpe krachtig in” volgt een beschrijving van wat men zoal aantrof. Er werd in die tijd geen journalist genoemd.

Er wordt geschreven: Men meldt ons uit Udenhout: Reeds meerdere malen waren ons klachten ter oore gekomen, dat de Loonsche Duinen, eertijds een bekend en gezocht uitspanningsoord voor kinderen, waren herschapen in een plaats van banaliteit, waar allerlei elementen op hun manier ontspanning zochten in de vrije natuur. We hebben ons ter plaatse begeven en over Udenhout, via de Loonschen weg bereikten we café de Hooimijt en iets dichter bij de duinen, café Bosch en Duin. Reeds aanstonds moesten wij constateeren, dat de ons bereikte geruchten, niet op onwaarheid berustten, want in de café's bevonden zich n.b. dames en heeren vroolijk gekleed in "badcostumes", alsof het zoo hoorde, terwijl er kilometers in den omtrek geen water is, zonder 't minste schaamtegevoel met drukte en praats, plus de overtollige nonchalance, ook in deze kleeding. Doch verder hebben we onze speurtocht voortgezet. We zijn de Duinen ingetrokken, doch moesten helaas erkennen, dat wat zich daar afspeelt, wat zich daar als de gewoonste zaak der wereld voordoet, iedere beschrijving, wil die niet naar de pornografie overgaan, te boven gaat. Gewoonweg ongehoord, ondenkbaar, niet alleen schunnig, maar vuil en beestachtig. Heeren, in zooverre daarmede leden van 't mannelijk menschelijk geslacht worden aangediend, die in loshangend badcostuum, zelfs ook zonder, zogenaamde zonnebaden nemen, liggend in 't zand of tusschen de boschjes, in gezelschap van "dames", in dito badcostumes, of enkel en alléén, in een onderjurkje. Dergelijke gezelschappen bevinden zich overal verspreid, tegen de zandheuvels of tusschen 't houtgewas en de rest kan men begrijpen.' Gewoon midden in een zandvlakte, waaromheen verschillende groepen zijn gelegerd, ontzien de bezoekers(sters) zich niet, zich heel eenvoudig op hun dooie gemak totaal te ontkleeden. Verdere voorbeelden van onbeschaamde vuiligheid of intense demoralisatie zijn dunkt ons onnoodig om de leezers te overtuigen van de onbegrijpelijke verregaande verdorvenheid die in de Loonsche Duinen wordt gedemonstreerd. Geërgerd en verontwaardigd vragen wij ons af, niet alleen, hoe kan een mensch een dergelijke onbeschaamde bestialiteit aan den dag leggen, maar hoe is ’t in vredesnaam mogelijk dat zooiets ten eerste in Brabant, maar ten tweede in gemeenten als Udenhout, Loon op Zand en Drunen op wier grondgebied de Duinen liggen, bestaan kan en toegelaten wordt. Dergelijke hemeltergende toestanden dienen toch ten eerste aan de plaatselijke autoriteiten bekend, en ten tweede absoluut onmogelijk gemaakt te worden. En waar althans van ’t laatst genoemde geen sprake is, dienen de betreffende gemeente-besturen met den grootsten spoed en door resoluut optreden, een radicaal einde te maken aan zulke ongekende bandeloosheid. Dat toestanden en dingen als daar aan de orde van den dag schijnen en die de verregaande demoralisatie van de badplaatsen frequenteerende of watersport beoefende publiek met stukken slaat in ons Brabant kunnen bestaan, is meer dan schandelijk en diep treurig.

Hoe men vervolgens aan deze zedenverwildering een einde heeft gemaakt, vermeldt het verhaal niet.

(Zie ook Unentse Sprokkels 9, blz. 35 t/m 37.)