Heer
m., man van stand, speciaal gezegd van een priester: ‘ne zaachten heer, een zachtmoedige priester. Ook als voorvoegsel in de aanduiding van familierelaties met geestelijken: heerbroer (hirbruur), heefneer (hirnééf), heeroom en heerzoon.
m., man van stand, speciaal gezegd van een priester: ‘ne zaachten heer, een zachtmoedige priester. Ook als voorvoegsel in de aanduiding van familierelaties met geestelijken: heerbroer (hirbruur), heefneer (hirnééf), heeroom en heerzoon.