Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

Handig

(hèndig), bn. en bw., nooit in de zin van bijdehand, maar altijd passief: 1. handzaam, gemakkelijk te hanteren: ‘nen hèndige riek; 2. gemakkelijk in de omgang, niet veeleisend: ‘nen hèndige miens; 3. het zich gemakkelijk makend, niet actief: ge zèt ok ‘nen hèndige; 4. vlot, gemakkelijk, zonder moeite: dè kan ik hèndig.