Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

Geut

(geut), v, 1. (dak)goot, afvoer; De dieje komt nòg es in de geut terèèchte, die man raakt nog eens aan lager wal; 2. (bij)keuken; De waas doede sommers bèute en ’s winters op de geut, de was wordt ’s zomers buiten gedaan en ’s winters in de bijkeuken. De geut was letterlijk een bijkeuken, doorgaans een kil en vochtig hok, dat tegen de keuken was aangebouwd. Maar ook keuken met pomp en spoelbak werd aangeduid als geut.