Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

Elise van Calcarpad (Tilburg)

Stadsdeel: Oud Noord
Wijknaam: De Hasselt
Datum besluit: B & W 30 augustus 1988
Jaar: 1988



Het pad lopende vanaf de Lambert de Wijsstraat westwaarts tot de Hasseltstraat.


Herkomst

6732.jpg



Eliza Carolina Ferdinanda Schiotling werd geboren te Amsterdam op 19 november 1822 als dochter van Johannes Schiotling en Anna Carolina Fleish Haker. In 1845 werd zij in haar geboorteplaats onderwijzeres. Zij kwam in die tijd ook in aanraking met de voormannen van het Réveil. Vaak bezocht ze de samenkomsten van deze kring en ze raakte in contact met de schrijver Da Costa. Op 6 mei 1853 trouwde zij met Herman Carel van Calcar, die leefde van 1825 tot 1905. Hij was kort voor hun huwelijk eigenaar geworden van een steenfabriek te Etten-Leur. De zaken gingen niet zo goed en in 1859 werd Van Calcar benoemd tot burgemeester van Sommelsdijk.


Elise, die in 1858 Bertha van Marenholz, de bekende Duitse voorvechtster van de Fröbelschool, had leren kennen, stichtte in Leiden een opvoedingshuis voor meisjes met daarbij een Fröbelklas en een opleidingsschool voor bewaarschoolhouderessen. Deze school verhuisde in 1863 naar Wassenaar, waar Herman van Calcar kort daarvoor tot burgemeester was benoemd. Bij gebrek aan voldoende financiële middelen werd de school in 1873 opgeheven.


In 1861 was Elisa van Calcar door minister Thorbecke benoemd tot inspectrice voor het bewaarschoolonderwijs, waarvoor zij het gehele land doorreisde en rapporteerde over de vaak treurigen toestand van de kleinkinderscholen. Zij heeft in haar leven ook gestreden voor een betere maatschappelijke positie van de vrouw. Met name haar publikaties Evangeline en De dubbele roeping der vrouw getuigen hiervan. In 1878 nam zij deel aan het internationaal feministisch congres te Parijs en hield daar een lezing over de methode van Fröbel. Elise had als levensdoel de verheffing van de vrouw en de verbetering van de opvoeding van het kind. Zij trachtte dit te bereiken door vele publikaties en voordrachten.


Enkele van haar werken zijn: Rogman's huisgezin (1848), Hermine (1850), Handleiding voor de bewaarschool (1865) en Frederik Fröbel (1879). Op latere leeftijd is zij zich intensief gaan richten op het spiritisme. Haar studie Levensmagnetisme en zijne verschijnselen, naar W. Gregory (1897) is daar een voorbeeld van.


Tot slot noemen we de publikatie Tilburgsche mijmeringen, die zij in 1851 schreef naar aanleiding van haar verblijf op de pastorie van dominee G.D.J. Schotel in de Heuvelstraat. Zij geeft daarin over Tilburg onder meer de volgende treffende beschrijving: Tilburg gelijkt dan ook op niets minder dan op eene stad en maakt den vreemdeling wanhopig er ooit den weg in te leeren. De plaats toch heeft de uitgebreidheid van de grootste steden, ja men verzekert, dat het meest bewoonde gedeelte dezer gemeente over eene uitgestrektheid van vier uren is verspreid, terwijl het andere deel nog wel grooter is en geheele akkers, heidevelden, plassen enz. bevat, zoodat het hoogst moeijelijk te bespeuren is, of men al in de stad - nog in de stad of niet meer in de stad is, daar wal noch poort er perk aan stelt. Tilburg schijnt eene verzameling van verstrooide buurtschapjes, van onzamenhangende groepjes huizen, die dwars en scheef door elkander zijn geworpen en aan een omgeschudde Neurenburger doos doen denken, waarvan de huisjes wel zijn opgezet, maar nog altoos het schikken tot rijen en straten verbeiden; want staan soms hier en daar de huizen eens in de rij, weldra ontdekt gij er weér die uit het gelid schijnen getreden, ofdie het aangezigt afkeerig van de straat hebben gewend, want eenige straten vindt men er toch, die zich vereenigen op het marktplein, den Heuvel genaamd, aldus Elise van Calcar in haar Tilburgsche mijmeringen. Elise van Calcar-Schiotling overleed te 's-Gravenhage op 13 juli 1904. In die stad werd zij in 1928 met een straatnaam vereerd.


Bron: Ronald Peeters, 'Nieuwe straatnamen', in: Tilburg. Tijdschrift voor geschiedenis, monumenten en cultuur, VII, 1989, p. 17-21