Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

Donkere duinen

Een verhaal van de op de Zandkant geboren Jef Kuijpers.

Tijdens de lange winteravonden werden allerlei verhalen verteld over nachtelijke belevenissen. Ook onze ouders vertelden af en toe verhalen over gedrochten, zwarte katten en dwaallichtjes. Misschien geloofden ze er niet in, maar ze hielden er wel altijd rekening mee, omdat er soms vreemde dingen gebeuren. Vooral ome Nol vertelde graag dit soort verhalen, meestal op zondagavond. Daarbij werd vooral de naam van ene Smetsers genoemd, als degene die alles aan den lijve had ondervonden. Opa verkocht aan bakkers in de Langstraat bundels dennenhout, waarmee zij de ovens van de bakkerij heet stookten. Opa had verschillende soorten mastbos en daar werd voortdurend in gesnoeid en gerooid om vervolgens het hout te verkopen. Wanneer er een vracht hout was verkocht, moest die wel thuis bezorgd worden en dat was een hele reis die soms meer dan een dag in beslag nam. Dat werd dan uitbesteed aan voerman Smetsers. Direct nadat het werk op zijn boerderij was gedaan, kwam Smetsers ’s morgens met paard en kar om het verkochte hout weg te brengen. De hoogkar werd volgeladen met bundels hout die musterd genoemd werden. Ze werden met touwen stevig vastgebonden om te voorkomen dat ze onderweg van de kar zouden vallen. Musterd was goed te stapelen op een kar en uit ervaring wisten Smetsers, opa en mijn vader wel hoe dat moest. Na een kop koffie begon Smetsers aan zijn reis over de Oude Bosschebaan richting de Rustende Jager, daar over het pad door de duinen naar Giersbergen. In Giersbergen stopte hij bij herberg De Drie Linden om zelf wat te drinken en om ook zijn paard te laten drinken. Daarna ging het verder richting Drunen. Vanaf daar kon de tocht over verharde wegen. Halverwege de middag was Smetsers op de plaats van bestemming. Daar werd de vracht gelost en geïnspecteerd en op de plaats gebracht waar de koper het wilde hebben. Dan moest er nog koffie gedronken worden met –hoe kan het anders bij een bakker– wat lekkers erbij. Maar ook een borrel, een, twee, soms drie. Zo werd het hoog tijd om naar huis terug te keren. Het eerste stuk was geen probleem, maar langzaamaan werd het donkerder. En naarmate het donkerder werd en Smetsers de toch al donkere bossen langs de Drunense duinen naderde, begon hij toch wat bange voorgevoelens te krijgen over wat hem mogelijk te wachten stond. Hij besloot dan ook bij herberg De Drie Linden op Giersbergen nog een stevige borrel te nemen zodat hij bij de komende gebeurtenissen niet van angst zou vergaan. Toen hij verder reed, werd hij er nog eens aan herinnerd dat er in de omgeving en langs de weg die hij nog af te leggen had vreemde wezens opereerden, die niet veel kwaad in de zin hadden maar je toch de stuipen op het lijf konden jagen. De ellende begon meestal als het paard een schrikbeweging maakte omdat een konijn of vogel vlak voor hem plotseling de weg over liep of vloog. Smetsers werd dan in zijn roes gestoord en bleef verder waken en afwachten of een of andere vreemde gedaante hem zou komen vergezellen. Aangekomen tussen de bomen van het bos werd het allengs luguberder. De meeste delen van de zandweg waren door overhangende takken zo donker dat je alleen op gevoel de weg kon volgen. Het paard deed dat zonder problemen, ook al was de voerman er niet van overtuigd dat het allemaal goed zou komen. Op plaatsen, waar de maan door de takken heen de weg verlichtte, kon de voerman zien of ze nog de goede richting hadden. Op een van die plekken in het bos merkte Smetsers dat hij niet meer alleen was met het paard. Het leek alsof het paard niet naar hem, maar naar een andere voerman luisterde. Toen de maan tussen de bomen door zijn licht liet schijnen, ontdekte de van schrik verstijfde Smetsers dat op het paard een gedrochtje was gezeten dat zich vasthield aan de haam van het paard en het paard ook bevelen leek te geven. De voerman bleef, diep weggedoken in zijn jas, roerloos zitten in de hoop dat het gedrocht hem niet zou zien. Hij wist van horen zeggen dat een andere voerman het slecht bekomen was om zo’n gedrocht weg te willen jagen. Aangekomen op de Oude Bosschebaan, waar de maan niet gehinderd door takken van bomen zijn volle licht kon laten schijnen, verdween het wezentje weer even geruisloos als het gekomen was. Voerman Smetsers was opgelucht, maar de vreugde was van korte duur. Het monstertje bleef hem volgen over de daken van de boerderijen. Het gedrocht had soms de gedaante van een kat en het maakte ook geluiden als van een kat waardoor de avond nog luguberder leek. Korter bij huis gekomen durfde Smetsers zich te vermannen zodat hij thuisgekomen niet hoefde te vertellen hoeveel angst de vreemde wezens hem hadden bezorgd. Pas veel later durfde Smetsers zijn wederwaardigheden te vertellen.