Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

Dekzandruggen

Ten tijde van de laatste IJstijd, die zo’n 120.000 jaar geleden begon en zo’n 20.000 jaar geleden eindigde, bleef het ijs ten noorden van Nederland en was er in Brabant een droog landklimaat, ijs- en ijskoud, waarin geen bomen en struiken konden groeien. De doorgaans noordwestelijke wind had vrij spel op de kale vlakte. Op de hoger gelegen horsten werd het zand voortdurend opgestoven, maar in de lagergelegen slenk in Midden-Brabant vormde zich een grote bak zand, die licht afhelde van zuid naar noord en waarvan het oppervlak uiteindelijk licht golvend was. De hoogtes van het golvend terrein worden ruggen genoemd, dekzandruggen, die allemaal van zuidwest naar noordoost lopen, haaks op de doorgaans noordwestelijke wind, en later met de zuidwestelijke winden ten tijde van een zeeklimaat langzaamaan verplaatst in oostelijke richting. Er waren ongetwijfeld vele kleine ruggetjes, maar in onze omgeving waren er twee ruggen van een flink formaat. In het zuiden is dat een rug zo breed dat we spreken van een dekzandplateau. Op het breedste deel daarvan ligt Tilburg en het plateau strekt zich uit over Oisterwijk, Haaren en Helvoirt. In het noorden is dat een rug vanaf Oosterhout over Loon op Zand richting Vught en Den Bosch, waarop zich veel later de Loonse- en Drunense duinen vormden.

Het latere Udenhout lag tussen de twee genoemde dekzandruggen. Udenhout ligt als het ware in een kuil tussen twee langgerekte ruggen in.