Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

De motoren afdeling

De monteur is bezig met het vastzetten van de hoofdlagerkap van de krukas van een MGO moter. Dat gebeurde destijds met een grote momentsleutel die wel 1 meter 50 lang was. Het ging op kracht. Het was niet ongevaarlijk want de sleutel kon terugslaan. Je kreeg het behoorlijk in je rug van dit soort werk. In de loop van de jaren zeventig is het aangepast en gemechaniseerd.

In 1950 is besloten om het onderhoud aan elektrische en dieselelektrische locomotieven en locomotoren vanuit de andere werkplaatsen zoals Haarlem in zijn geheel naar Tilburg over te brengen. Deels kwam er ook personeel mee. Tilburg is dan met recht de locomotievenherstelplaats van Nederland geworden. De andere grote werkplaats, Haarlem, specialiseerde zich op het reizigersmaterieel. De motoren van al die locs ondergingen in Tilburg regelmatige onderhoudsbeurten. Bij de motoren afdeling (gebouw 70) kwam in 1954 een voor die tijd moderne zogeheten proefstand (thans gebouw 82) waar de gerepareerde of gereviseerde motoren getest konden worden.

Cees Schijvens (1944) werkte vanaf ongeveer 1970 tot 2002 toen hij afscheid nam, in de afdeling motoren. Ook een andere zegsman Jos van Gurp (1942), die we nog in een ander verband tegen zullen komen, heeft er enige tijd gewerkt. Van Gurp kwam op 16 augustus 1966 bij het spoor en is begonnen bij de afdeling motoren. Tot in de jaren zeventig hield hij zich bezig met controle van aggregaten, compressoren en pompen. Hij stond ook in de proefstand. ‘Alles was in die jaren toch nog wel erg primitief, als je het vergelijkt met hoe we later werkten’, aldus Van Gurp die juist in de jaren zeventig en tachtig heeft meegewerkt bij de moderniseringsslag die de werkplaats toen maakte. Beide hebben nog meegemaakt dat de baas van de afdeling Ruijsenaars op een verhoging zat zodat hij de hele afdeling kon overzien.

Schijvens legt uit wat er in de motoren afdeling gebeurde. ‘Ons werk betrof hoofdzakelijk revisie. Om de zo veel tijd kwam een locomotief naar de werkplaats om een grote onderhoudsbeurt te ondergaan. In de demontage werd de motor helemaal uit elkaar gehaald. Iedere motor kreeg een nummer. Alle onderdelen werden van dat nummer voorzien en ook de manden waar de onderdelen ingingen. Eerst waren dat messing plaatjes, later waren de labels van ijzer. Er waren 70 of 80 van die nummers nodig. Vervolgens kwam het schoonmaken waarvoor we een speciale wasmachine hadden waarin met ‘brandsoda’ en heet water de onderdelen schoon werden gemaakt. Dan kwam de controle. De krukas werd opgemeten, het carter nagekeken, er was een complete controle. Daarvan waren boeken met lijsten. De hele motor stond op papier. Alles werd in elkaar gezet en waar nodig vernieuwd of aangepast. Lagers werden altijd vernieuwd. Het werken aan een motor gebeurde met tweeën. Het plaatsen van een krukas of een cilinder kon je niet alleen. In zo’n motorblok gingen 12 cilinders. Het was ook zwaar werk. Je tilde onderdelen van 25, 30 kilo op. Pas later is dat allemaal veranderd.’

‘Bij de montage werd erg op de tijd gelet. Ik kon met jouw vader (noot HvD: mijn vader werkte bijna 30 jaar lang als dieselmonteur in de motoren afdeling van de werkplaats) zo’n motor wel binnen de beschikbare tijd afgewerkt krijgen, maar als je elke keer op de minimumtijd zat werd dat door collega’s niet erg gewaardeerd. Elke ruimte om naar het toilet te gaan, koffie te pakken of problemen op te lossen was dan weg. De bazen hadden er al een handje van om als je iets alleen kon, wat eigenlijk met tweeën moest gebeuren, om te gaan roepen: ‘Oh kun je dat ook zelf’. Je liep dan het risico dat het in de calculatie werd opgenomen. Moest je toch mee opletten’.

‘Als de motor helemaal in elkaar was gezet ging hij naar de proefstand. Dat proefdraaien kon wel 10 dagen in beslag nemen. De motor werd op een stelling gezet met speciale afvoer. Er zat een zogenaamde waterrem op. En er waren allerlei meters om te controleren of alles goed liep: toerental, oliedruk, brandstofverbruik. De motor moest eerst inlopen en dan op toeren draaien. Als er iets niet goed was, moest het worden aangepast of soms moest de motor terug naar de afdeling. Pas als hij helemaal was uitgetest kon de motor naar de locstelplaats om weer te worden ingebouwd.’ De proefstand was weliswaar geïsoleerd met dubbel glas, maar als je naar binnen moest waar een motor op volle toeren draaide, was het een flinke herrie. ‘Toen ik er ging werken waren er op de proefstand nog geen oordopjes. Je stopte dan gewoon poetskatoen in je oren tegen het lawaai.’

Henk van Doremalen