Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

De man in het koperen harnas

Op 2 maart 1874 verschenen voor de Oisterwijkse ambtenaar van de burgerlijke stand Arnoldus Denissen, oud 51 jaar zonder beroep, en Adriaan Berkelmans, 41 jaar en van beroep schoenmaker. Ze verklaarden dat op 28 februari 1874 hun oom Adriaan Denissen was overleden. Hij was het enige kind van assessor (wethouder) Peter Denissen en Johanna Brekelmans. Adriaan Denissen stond in Oisterwijk bekend als “de man met het koperen harnas”. Hij woonde op de Lind, ter plaatse van de ingang naar het Lindenplein. Uit het relaas dat naar aanleiding van zijn dood in de Tilburgsche Courant verscheen, blijkt dat hij aan achtervolgingswaanzin geleden moet hebben: Zaterdag is te Oisterwijk plotseling overleden de heer A. Denissen, alias de man in het koperen harnas, die in der tijd zoo veel van zich heeft doen spreken en niet ten onregte, zoo uit het volgende zal blijken. De man leefde geheel alleen; had slechts een meisje, dat hem zijne levensmiddelen enz. aanbragt. Hij verkeerde altijd in den waan dat men het op zijn leven toelegde; wie hem straf aanzag, dacht hij, dat hem dood wilde schieten. De voorzorgen, die hij nam om zich tegen de ingebeelde vijanden te beschermen en te verdedigen, kunnen buitengewoon genoemd worden. Zijn geheele huis was van binnen met ijzer beslagen, er waren dubbele ijzeren deuren; over den zolder had hij een gewelf laten maken, met aarde en ijzer opgevuld en daarover weder een platte vloer. Achter zijn huis was een ringmuur gebouwd, hoog 2 1/2 el en 4 steenen dik, tevens voorzien van schietgaten. Boven de ramen en deuren hingen ijzeren platen, ten einde bij een aanval de kogels daarop zouden afstuiten; tot dat zelfde einde bezat hij ook een 7-kantige ijzeren kooi. Zijn wapenrusting bestond uit een harnas, helm, schootsvel, achterlap en laarzen, alles van koper. Na zijn overlijden deze zoo vreesselijk gebarricadeerde woning binnengedrongen, vond men eene brandkast, zoo vol spetie (geld, red.), dat er nog twee zakken, elk met ƒ1.000,-, boven op stonden; tusschen zijn papieren en linnengoed 17 bankjes van ƒ1.000,-. Verder nog een koperen masqué, geweren en ook een koperen dekkleed om onder te slapen. Thans lag de bezitter van al dat geld, dat hem zóó veel angst had veroorzaakt, dood bedaard op een rustbed, terwijl de „vijand" zijne woning ongehinderd kon doorsnuffelen. Voor ieder liefhebber is het waarlijk de moeite waard dit huis eens te komen zien, daar men zich door het bovenstaande nog maar een flaauw denkbeeld kan vormen, hoe die Kraton er in werkelijkheid uitziet. Wanneer die in Atchin ook zoo goed in staat van verdediging was als deze, dan is het zekerlijk geen kleinigheid geweest om hem te bemeesteren.