Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

Catechismus

Boekje met een beknopte samenvatting van de christelijke leer, opgesteld in de vorm van vragen en antwoorden. Een herinnering eraan van Pater Toon Brekelmans:


465 vragen In onze kindertijd werd de oude catechismus gebruikt, die in 1910 voor alle Nederlandse bisdommen was ingevoerd. De eerste vraag was: “Waartoe zijn wij op aarde?” En het antwoord moest zijn: “Wij zijn op aarde om God te dienen en daardoor in de hemel te komen.” Vooral door het werk van de jezuïet, W. Bless, werd deze catechismus in 1948 vernieuwd en het antwoord op de eerste vraag werd toen: “Wij zijn op aarde om God te dienen en daardoor hier en in het hiernamaals gelukkig te zijn.” We mochten dus voortaan ook leven om hier gelukkig te zijn, maar die vernieuwde catechismus hebben we in onze jeugd rond 1940 nog niet gehad. Ieder van ons had zo’n boekje met 465 vragen en antwoorden die we van buiten moesten leren. Maar er stond nog meer in. We moesten ook de zogenaamde oefeningen van geloof , hoop, liefde en berouw, en bovendien de ‘Tien geboden van God’ en de ‘Vijf geboden van de heilige kerk’ kunnen opzeggen. Enkele kinderen gingen er groot op dat ze de catechismus helemaal van buiten kenden. We namen dan een proef en meestal was het waar. Die ijverige leerlingen zullen zeker op hun rapport een 10 voor godsdienst hebben gekregen. De ouders vonden dat erg belangrijk, want ze keken eerst naar de drie bovenste rapportcijfers voor gedrag, vlijt en godsdienst. De catechismus werd op school door de pastoor, kapelaan of pater in de godsdienstles eenmaal per week voor iedere klas uitgelegd. In de Biezenmortel gebeurde dat in de jaren vóór en tijdens de Tweede Wereldoorlog door pater Gaudiosus. Deze eenvoudige en beminnelijke pater had de naam dat hij vaak ‘ kaokelde’, waarmee het stotteren werd bedoeld. In Udenhout op de school van de fraters gaf de pastoor of kapelaan de catechismusles. Pastoor van Welie die tijdens de oorlogsjaren in de hogere klassen les gaf, hoorden we na bijna iedere zin zeggen: “Niet waar, kinderen?” In Udenhout kregen we meer dan alleen maar de catechismus, want de fraters gaven in hun lessen ook bijbelse geschiedenis.


Enkele punten van de catechismus waren moeilijk uit te leggen. Bijvoorbeeld, dat er maar één God was, bestaande uit drie personen die ieder God waren. Dan werd er een vergelijking gemaakt met drie brandende kaarsen die men bij elkaar kon houden, zodat er één vlam ontstond. Nog moeilijker was de uitleg, wanneer het seks betrof. De moeilijkheid kwam niet voort uit een gebrek aan kennis, maar uit preutsheid ofwel vanwege het taboe. Toen een jongen aan pater Gaudiosus vroeg wat onkuisheid betekende, antwoordde hij: “Je mag niet naar de dikke benen van vrouwen kijken.” Of de vragensteller wel naar slanke benen mocht gluren, bleef de vraag. De inhoud van de catechismus ging wat de geloofswaarheden betreft grotendeels boven de pet van de kinderen en ook van veel volwassenen. Wel werd hij meestal voor de grote mensen op zondag in de eerste mis uitgelegd, terwijl er in de hoogmis gewoon werd gepreekt. Ook de trouwlustigen moesten de catechismus kennen. Vóór hun huwelijk moesten ze naar de pastorie komen voor een huwelijksonderzoek. De pastoor stelde onder andere vragen uit de catechismus. En het is meerdere malen gebeurd dat ze voor dit examen zakten en pas kerkelijk mochten trouwen, wanneer ze hun lesje hadden geleerd.


Heb je de catechismus al geleerd? Nadat de catechismus op school in de ene les was uitgelegd, werd hij in de volgende overhoord. Ook sommige ouders vervulden deze taak. Een kind dat wilde gaan spelen, kreeg nogal eens de vraag te horen: “Heb je de catechismus al geleerd?” Veel later zal deze vraag het huiswerk betreffen, maar dat kregen we toen nog niet. Ook waren er ouders die de catechismus niet overhoorden, omdat ze het louter een schoolaangelegenheid of een lastig karwei vonden.


De meeste kinderen vonden het vervelend om de catechismus van buiten te leren. Maar ze wisten niet beter of hij hoorde erbij en zo dachten de ouders er ook over. Hij werd immers voorgeschreven door de bisschoppen en gegeven door de heren geestelijken die toen een groot gezag hadden. We kunnen ons nu afvragen of de catechismus op ons als kinderen veel indruk maakte. Zeker wat het zondebesef betreft. We kregen de overtuiging mee dat we veel en verschillende zonden konden doen. Dit maakte ons innerlijk een beetje angstig, vooral wanneer we werkelijk iets op onze kerfstok hadden. Maar we werden iedere twee weken klassikaal naar de biechtstoel gestuurd en dat gaf weer een opluchting. Toch gingen we meestal niet graag te biechten, want het waren iedere keer dezelfde kleine dingen, waaraan we ons toch weer bezondigden. Het was een plichtpleging die erbij hoorde. Dat sommige formules van de catechismus onbegrijpelijk waren, was niet zo erg. We waren gewend aan onbegrijpelijke dingen in het katholieke geloof. Zo werd de mis in het Latijn gelezen en hierop hadden we geen kritiek. Achteraf gezien kunnen we zeggen dat het onbegrijpelijke juist een godsdienstige indruk maakte. We kregen het gevoel dat we met de andere wereld, die van het bovennatuurlijke en goddelijke, in aanraking kwamen. Dat gold ook voor andere godsdienstige uitingen zoals de missen, het lof, het morgen- en avondgebed, het rozenhoedje en het kruisje met wijwater. En als we thuis vergaten om vóór of na het eten te bidden, kregen we van ons moeder te horen: “Ge bent toch ginnen hond!” Allemaal dingen die zoals de catechismusles tot het zogenaamde ‘Rijke Roomsche leven’ behoorden.