Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

Broeder Tarcisius van den Bijgaart

Broeder Tarcisius van den Bijgaart
TarcisiusvdBijgaart.jpg

Broeder Tarcisius (Petrus) van den Bijgaart (1912-1990), broeder penitent. Overste op Huize Assisië van 1946 tot 1949. Heeft daarna in Mölnn en in Montebauer (Duitsland) met enkele medebroeders nieuwe tehuizen voor geestelijk gehandicapten opgezet.

Geboren op 28 september 1912, zoon van Jan van den Bijgaart en Anna Burgmans, ingetreden bij de Broeders Penitenten op 10 november 1932 en de eeuwige professie gedaan in 1937. Hij werkte op Huize Padua in Boekel als hoofdverpleegkundige en als overste. Daarna was hij overste van Huize Assisië en van Piusoord in Tilburg. Vervolgens ging hij naar Duitsland om in Mölnn met enkele medebroeders een nieuw tehuis voor geestelijk gehandicapten op te zetten. Na vijf jaar verhuisde hij naar Montebauer, ook in Duitsland. Na 10 jaar Duitsland sprak hij nog nauwelijks een woord Duits. Hij kon daar zijn tijd niet aan besteden. Zijn laatste jaren heeft hij doorgebracht in het rusthuis van de broeders bij Piusoord. Hij is begraven op het kerkhof van Huize Assisië. Als kind woonde hij op ’t Endeke. Rond de leeftijd van elf jaar was hij een keer op weg naar school, toen er plotseling een auto voorbijkwam. Hij ergerde zich zodanig aan die overdreven luxe, dat hij uit woede zijn pet naar die auto gooide. Tot zijn verbijstering bleef zijn pet aan de auto hangen. Het bleek de auto van gouden Willem van Iersel te zijn. De hele dag zat hij in dubio. Zonder pet naar huis kon niet, maar hij durfde die ook niet op te halen. Zijn zusje bood uitkomst. Die durfde wel aan te bellen bij mijnheer Willem. Op 17-jarige leeftijd wilde hij al naar het klooster, maar zijn moeder vond hem nog te jong. Hij moest wachten tot zijn twintigste. Dan zou duidelijk zijn, dat het geen jeugdige opwelling was. Ondertussen ging hij in dienst zodat een broer vrijstelling door broederdienst kon krijgen. Toen hij twintig was, trad hij zo spoedig mogelijk in. Het weekend daarvoor was het kermis. Daar maakte hij zijn portemonnee leeg tot de laatste cent en hij heeft sindsdien nooit meer een cent voor zichzelf nodig gehad. Vanaf toen heeft zijn hele leven in dienst gestaan van behoeftige medemensen. Zelfs vaak dag en nacht. Het overste-zijn ervoer hij als een opdracht van boven. Hij vond het zelfs niet nodig zijn familie daarover in te lichten. Hij was iemand van weinig woorden, maar des te meer daden. “Hij was de goedheid zelve” staat er op zijn bidprentje. De schrijver daarvan gaat vooral terug naar de Tweede Wereldoorlog, toen hij blijkbaar dag en nacht heeft gezorgd

Zie ook “Unentse Sprokkels 17”, 2020.