Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

Bouw van Raadhuis Udenhout

Aanbestedingen
Aanbestedingen School Onderwijzerswoning en Raadhuis.jpg
1849-05-22 De Noord-Brabanter

In het vroege voorjaar van 1849 komen de eerste plannen ter tafel, waarna op dinsdag 27 maart 1849 de raad besluit om voor de geraamde kosten van f.9965,50 een school met onderwijzerswoning en raadhuis te bouwen. Al op 22 mei 1849 staat er een advertentie in de Noord-Brabanter omtrent de aanbestedingen. Omdat de gemeente deze hoge kosten absoluut niet kan dragen, besluit men een subsidieverzoek aan de koning te richten. In het verzoekschrift aan Z.M. de Koning, dat overigens niet gedateerd is, staat onder meer “dat de bestaande school en onderwijzerswoning, waarin gevestigd de raadkamer, zoo uit volslagen gebrek aan ruimte, als tengevolge van deszelfs zeer bouwvalligen toestand niet langer ten dienste van het onderwijs kan gebezigd worden”. De gemeente voelt schijnbaar wel aan dat ze zelf voor het leeuwendeel voor deze bouwkosten moet opdraaien, want in de vergadering van 5 april 1849 vraagt de raad aan Gedeputeerde Staten om een effectenbezit van nominaal f.6000,- aan stukken Nederlandsche Werkelijke Schuld te mogen verkopen. Men verwacht een contante waarde van f.2900,-. Op 22 november 1849 komt de goedkeuring af. De effecten zijn daarop via een bankier in Den Bosch te gelde gemaakt, met een uiteindelijk hogere opbrengst. De toestand van het bestaande gebouw is van dien aard dat men op 4 mei 1849 besluit om het antwoord van Z.M. de Koning en van Gedeputeerde Staten over een subsidie niet af te wachten en terstond toestemming te vragen om tot aanbesteding over te gaan. De raad zegt daarbij: “Overwegen de noodzaak onverwijld aanvang te maken met de nieuwbouw. De gevel van de school staat op instorten”. Het bouwwerk, zoals dat in het bestek omschreven is, omvat in feite drie onderdelen, namelijk het raadhuis, de school en het schoolhuis. Het raadhuis aan de oostzijde is buitenwerks 15 meter breed en 10 meter diep. Waar we nu de raadzaal aantreffen was toen ruimte voor een raadkamer, de secretariskamer, een kamer voor het armbestuur, een kleine vestibule met trappenhal, een zolder en een keldervertrek. Aan de zijde van de Slimstraat was de hoofdingang. In de zijgevel aan de kant van de kapel komt de ingang voor het armbestuur, voor het personeel en voor het publiek. De vloer van alle vertrekken was betegeld met zacht gebakken blauwe plavuizen. Aan de achterzijde was een schoollokaal van 18,66 meter diep en met een breedte van 10,16 meter langs de Schoorstraat. Tussen school en raadhuis is de onderwijzerswoning geprojecteerd, 9,40 meter diep en met een breedte langs de Schoorstraat van 6,60 meter. In de woning vindt men een gang, voorvertrek, keuken met kelder en een slaapkamer. Ter verfraaiing komt er op het raadhuis een zeskantig torentje, met een buitenwerkse diameter van 1,30 meter en een hoogte van 3,70 meter. Het torentje is afgedekt met een kapje, voorzien van een dakbedekking van leien. Op de toren staat een zeskantige bal en daarboven nog een met koper afgewerkte windvaan. In zijn ‘Huishoudend notitieboek’ schrijft burgemeester Antonie Robben: “Idem den 4de juny 1849 is alhier de school met de onderwijzerswoning aanbesteed, met de benodigde materialen uitgenomen de stenen en duinzand, door de gebroeders Daniëls, timmerlieden te Tilburg, voor een somma van f.7176,-. In de nieuwe schoolbouw de eerste dag school gedaan op 16 oktober 1849”. Het raadhuis zelf was in 1850 gereed.

Zie ook