Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

Appels, Joannes Petrus Cornelis Henricus

Joannes Petrus Cornelis Henricus Appels
Volledige namen Joannes Petrus Cornelis Henricus Appels
Geboortedatum 09-06-1903
Geboorteplaats Tilburg
Adres Boomstraat 136
Woonplaats Tilburg
Burgerlijke staat Gehuwd
Naam echtgeno(o)t(e) Cornelia Maria Haans
Beroep Aannemer
Overlijdensdatum 24-09-1944
Plaats van overlijden Tilburg
Bijzonderheden Door de Duitsers gefusilleerd

Geef de oorlog een gezicht!

Kun jij ons helpen met het schrijven van het levensverhaal van deze persoon?

Hoewel het meer dan 75 jaar geleden is dat er een einde kwam aan de Tweede Wereldoorlog blijft het belangrijk de slachtoffers te herdenken. We willen door hun verhaal te vertellen de slachtoffers eren en de herinnering levend houden Alle Tilburgse oorlogsslachtoffers zijn opgenomen in de Wiki Midden-Brabant en we streven er naar van ieder een levensbeschrijving en foto op te nemen.

Helaas hebben we van sommigen maar beperkte of soms helemaal geen informatie. We hebben jouw hulp nodig deze levensverhalen vast te leggen door ontbrekende informatie aan te vullen met verhalen of foto’s. We ontvangen je reactie graag via info@regionaalarchieftilburg.nl o.v.v. Wiki Oorlogsslachtoffers.


Appels, Joannes Petrus Cornelis Henricus (geb. Tilburg 09-06-1903, gest. 24-09-1944), aannemer. Zoon van Joannes Joseph Appels (Tilburg, 1879-1968), timmerman, en Joanna Antonetta Noijen (Tilburg, 1880-1943). Getrouwd op 21-05-1932 met Cornelia Maria Haans (Tilburg, 1904-1977 Nijmegen). Ze kregen samen vijf kinderen. Appels overleed op 24-09-1944 toen hij samen met zijn broer Adrianus en Wilhelmus van de Voort werd gefusilleerd achter de Willem II-Kazerne.

Achtergrond en jeugd

Jan werd geboren op 9 juni 1903 als eerste kind van timmerman Joannes Appels en zijn echtgenote Louisa van Pelt. Jan had één jongere zus, Jacqueline, en één jongere broer Janus. Over zijn jeugd is tot nu toe weinig bekend. Op 18 november 1929 trouwt hij met Cornelia Haans. Samen krijgen ze twee dochters en drie zonen. Appels heeft samen met zijn broer Janus een aannemersbedrijf. Daarnaast hebben ze in Udenhout een houtzagerij waarvan Wilhelmus van de Voort bedrijfsleider is.

Midden op de foto de houtzagerij van Appels

De inval

Het is zondag 24 september 1944 als de Bredase Feldgendamarie een inval doet in een houtzagerij aan de toenmalige Stationsstraat in Udenhout. Eerder die dag waren twee Feldwebels en een vrouw vanuit Breda naar de regimentsstaf van de Ordnungspolizei aan de Bredaseweg in Tilburg vertrokken. Daar vertellen ze over hun vermoedens van een illegale wapen- en munitieopslagplaats in Udenhout. Ze vragen versterking aan de commandant maar die wijst hun verzoek af. Hij zegt dat ze ergens anders hulp moeten halen en als ze klaar zijn aan hem verslag moeten uitbrengen. De twee Geldwebels doen in Udenhout beroep op de daar gelegerde artillerie. Ze krijgen enkele manschappen versterking mee. De vrouw die met de Feldwebels mee is wijst hen de weg naar de houtzagerij maar gaat niet mee het terrein op. De Houtzagerij zit op slot dus worden verschillende buurtgenoten uit hun huis gehaald en tegen een muur gezet. Ze worden ondervraagt over de houtzagerij en verwijzen de Duitsers naar de bedrijfsleider Willem van de Voort die aan de Slimstraat in Udenhout woont. Van de Voort wordt verplicht mee te gaan naar de houtzagerij en na een doorzoeking worden onder de grote zaagmachine veertig geweren, twee munitiekisten en ongeveer duizend losse munitiepatronen gevonden. Dit wapentuig zou op Dolle Dinsdag door de ondergrondse gestolen zijn uit de G.A.S.. Als de Duitsers aan Van de Voort vragen of hij hier iets van af weet ontkent hij.

Het familieverhaal

De bekendste informatie over de arrestatie van de drie mannen komt van Guus Appels. Hij heeft het verhaal wat aan zijn kant van de familie rond gaat over de arrestatie van zijn vader, oom en Willen van de Voort laten optekenen. Volgens Guus was Janus leider van het regionaal ondergronds verzet en zaten zijn vader en oom in september 1944 een tijdje ondergedoken omdat de Duitser een oproep hadden gedaan aan alle Tilburgse aannemers om te komen helpen bij het opwerpen van verdedigingswerken. Janus hield zich een tijdje schuil bij Sjef en Marie Driessen die destijds in hun huisje “Het Rooie Leeuwke” aan de Stationsstraat woonde. Toen de rust weer een beetje was wedergekeerd ging Janus terug naar zijn gezin in Tilburg. Deze keuze zou voor hem helaas verkeerd uitpakken.

De arrestaties

De buurtbewoners die na de vondst hadden bewezen dat ze niets met de zaak te maken hadden, konden weer naar huis. Van de Voort vertrok samen met de Feldgendamarie naar het huis van Jan Appels aan de Boomstraat in Tilburg. Volgens overlevering van Guus Appels zat Jan thuis te luisteren naar de Engelse zender toen hij als eerste van de twee broers werd opgepakt. Cornelia Haans, Jans echtgenote, zal later in 1946 het volgende verklaren over de arrestatie: “Op 24 september 1944 des middags om 2:45, verscheen voor mijn woning een auto van de Duitsche Weermacht, waarin waren gezeten enkele militairen, Van de Voort woonachtig te Udenhout en een mij onbekend vrouwspersoon. Voornoemde vrouw, een persoon van ongeveer 23 jaar, die ik bij weerzien zal herkennen was in gezelschap van vermoedelijk een officier, die buiten voor de ramen van mijn woning bleef staan, terwijl drie andere leden van de Weermacht met het geweer in de aanslag mijn woning binnen traden en vroegen naar mijn man. Deze begaf zich naar de gang. Terstond toen de militairen hem zagen rukte een hunner de handen van mijn man uit zijn zakken, namen hem mee naar buiten en trokken de voordeur achter zich dicht. Ik trachtte de voordeur te openen, doch direct werd een geweer op mij gericht. Hierna opende ik het raam van de voordeur en hoorde ik dat bedoelde militairen tegen mijn man zeiden: ‘Weist du das nicht.’ Mijn man moest in de auto stappen, waarna werd gereden in de richting van de Bredaseweg.”

Op verzoek van Cornelia, volgt Jo Matthijsen op de fiets de Duitse auto. Zij verklaart daar in 1946 het volgende over: “Op verzoek van mevrouw Appels ben ik de auto gevolgd en begaf mij tevens naar de Fam. Appels, wonende Bredascheweg te Tilburg, teneinde aldaar tegen mogelijke arrestatie te waarschuwen. Juist toen ik de woning van de fa. Appels, bredascheweg No. 304 in het zicht kreeg, zag ik dat de luxe auto kennelijk een weermachtsauto, van voor de woning weg reed in de richting van de Breda en stopte voor het klooster van de zusters van liefde, gelegen aan de Bredscheweg te Tilburg. Verder constateerde ik dat de heer A.A.J.F. Appels, liep in de richting welke de auto was gereden en dat hij een soldaat om hem te bewaken bij zich had. Bij het klooster alwaar Ordnungspolizei was gelegen gekomen, werd Appels laatst genoemd met de armen op zijn rug gekruist tegen een boom geplaatst.”

Jo blijft ongeveer drie kwartier de wacht houden voor het klooster. Na een tijd begint de Duitse schildwacht opmerkingen tegen haar te maken en zegt hij dat ze weg moet gaan. Ze gaat terug naar Cornelia en brengt verslag uit.

Guus Appels vertelt jaren later in een interview dat Janus nog heeft geprobeerd via de achtertuin te ontsnappen maar dat hij tevoorschijn kwam toen er hard tegen zijn vrouw werd geschreeuwd.

Louisa van Pelt verklaart in 1946 het volgende over de arrestatie van haar man Janus: “op 24 september 1944 omstreeks kwart voor drie, stopte voor mijn woning een personen auto van de Duitsche Weermacht. Ik zag dat in bedoelde auto gezeten waren een Duitsche officier, een mij onbekende vrouwspersoon en een Duitsche soldaat bewapend met geweer. Achter in de auto waren gezeten Jan Appels en Willem van de Voort. Bedoelde soldaat belde aan en bij openen van de voordeur deelde hij mede dat hij mijn man moest spreken in verband met inkwartiering. Toen mijn man zich naar de voordeur begaf werd hem medegedeeld dat hij in de auto moest stappen en heb ik nog gezien dat hij in de auto zat. Bij het vertrek zag ik echter dat mijn man had moeten uitstappen. Ik trachtte mijn man nog te spreken te krijgen, doch ik moest mij op last van voornoemden Duitschen soldaat in mijn woning begeven, onder mededeeling dat mijn man direct terug kwam.”

Louisa ziet dat de Duitse auto richting het klooster rijdt en dat haar man ook die kant op loopt. Ze vermoed dat er in het hoofdkwartier naar de Ordnungspolizei wordt gebeld die in de Willem-II-kazerne gelegerd zijn, want een half uur later rijdt een vrachtauto van hun langs. De drie mannen worde ingeladen en rijden richting Den Bosch.

Willem-II kazerne circa 1940

De fusillade

Nadat de twee Feldwebels verslag hebben uitgebracht aan de commandant, gaan ze terug naar Breda. De gebroeders Appels en Van de Voort worden overgebracht naar de Willem-II-kazerne waar ze gedwongen worden hun eigen graf te graven waarna ze zonder proces worden gefusilleerd. De families van de drie mannen blijven in onzekerheid achter en pas drie jaar later zal duidelijk worden wat er met de gebroeders Appels en Van de Voort is gebeurd.

Verblijfplaats onbekend

Na de arrestatie en verdwijning van de gebroeders Appels en van de Voort worden er door de familie verschillende pogingen gedaan om hun verblijfplaats en lot te achterhalen. Zo wordt er contact gezocht met meerdere Duitse instanties in Breda en Tilburg. Na van het kastje naar de muur gestuurd te worden krijgen ze uiteindelijk te horen dat de drie mannen via Breda naar Duitsland zijn getransporteerd. Toch wordt het niet duidelijk waar in Duitsland precies en of de mannen nog in leven zijn.

Weermachtaannemers

In de jaren na de bevrijding wordt er veel onderzoek gedaan naar de rol van verschillende personen en instanties tijdens de oorlog. Vaak had dit als doel om te achterhalen welke personen en bedrijven fout waren en deze vervolgd moesten worden. Ook de vermiste gebroeders Appels en hun bouwbedrijf worden onderzocht. Er wordt door de officier-fiscaal van Tilburg een rapport opgesteld waarin de werkzaamheden van de gebroeders Appels en hun bedrijf worden samengevat. Het wordt duidelijk dat de gebroeders Appels tijdens de oorlog veel verschillende klussen voor de Duitse Weermacht hebben uitgevoerd. Zo bouwde ze barakken in Middelburg, leverde materialen aan een firma in Duitsland, bouwde schuilkelders voor scholen in Bremen en legde verdedigingswerken en vliegvelden aan in Frankrijk. Daarnaast hebben ze duizenden arbeiders geleverd voor bouwprojecten in Frankrijk en Duitsland. Dit deden ze door te adverteren in vakbladen met aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden. Zo kregen de arbeiders goed betaald, kregen ze gratis eten en woonruimte en kregen gehuwde arbeiders 2,5 gulden per week extra thuis gestuurd. Deze goede werkomstandigheden zorgde er voor dat veel vaklieden er voor kozen om vrijwillig voor de Duisters te gaan werken. De firma Appels kreeg voor elke arbeider een premie en volgens het personeel van de Tilburgse Arbeidsbeurs dat werd verhoord, stuurde de gebroeders Appels heel vrijwillig arbeiders naar Duitsland en Frankrijk. Daarnaast zouden ze met deze opdrachten veel geld hebben verdienen. Daarnaast werden sommige brieven ook ondertekend met Heill Hitler. De officier-fiscaal van Tilburg bestempeld de gebroeders Appels dan ook tot Weermachtaannemers.

bron: Nieuwe Tilburgsche Courant, 2 december 1940

Toch zijn er ook belangrijke kanttekening te plaatsen bij dit rapport. Zo verklaart het personeel van de Tilburgse Arbeidsbeurs ook dat de firma Appels aan de bouw van de schuilkelders in Bremen niks had verdiend. Door de lange vorst periode konden de arbeiders minder werken, maar moesten de gebroeders Appels de arbeiders wel normaal uitbetalen waardoor ze verlies leden. Dit verlies konden ze niet verhalen. Daarnaast wordt ook de administrateur van de Firma Appels verhoort. Hij verklaart dat de het onwaarschijnlijk is dat de firma Appels veel geld heeft overgehouden van hun bouwwerkzaamheden in Frankrijk. Ze gaven namelijk vaak giften aan plaatselijke Rooms-Katholieke instellingen en de arbeiders werden volgens hem flink uitbetaald. Daarnaast leefde de broers erg sober. Ook verklaart de administrateur dat beide broers sterk anti-NSB waren en dat ze verschillende mensen waaronder joden en geestelijke hebben geholpen om de grens over te steken.

Het onderzoek komt op gang

In 1946 komen ook de onderzoeken naar oorlogsmisdaden en misdadigers op gang. Zo wordt er ook een onderzoek ingesteld naar de verdwijning van de gebroeders Appels en Van de Voort. Jan Kosten agent van de Tilburgse politie en lid van de politieke recherche afdeling start het onderzoek door verschillende familieleden en getuigen te verhoren. Als eerst verhoort hij Cornelia Haans. Zij vertelt over de arrestatie van haar man en hoe ze na zijn verdwijning probeert te achterhalen waar hij is gebleven. Ze vertelt dat ze ongeveer een week na de arrestatie met een kennis die ze nog van vroeger kent naar de Feldgendamarie in Breda is geweest. Ze vermoedde namelijk dat de arrestatie door leden van deze groep was uitgevoerd. De man van haar kennis was een tijd werkzaam geweest bij de Feldgendamarie in Breda en ze hoopte via haar contacten meer duidelijkheid te krijgen. De kennis komt inderdaad een bekende tegen en die informeert op hun verzoek naar het lot van de gebroeders Appels en Van de Voort. Cornelia verklaart dat er een belletje wordt gepleegd met de adjudant van de Ordnungspolizei in Tilburg terwijl zei in een andere kamer wacht. Haar kennis is wek bij dit telefoongesprek aanwezig en vertelt haar daarna dat haar is verteld dat de drie mannen naar Duitsland zijn getransporteerd. Haar poging om er achter te komen waar de mannen zich bevinden loopt op niets uit.

Het tweede verhoor dat Kostens doet is met de kennis van Cornelia en dit is de eerste doorbraak in het onderzoek. Ze verklaart namelijk als volgt: “Ik vroeg aan voornoemde Kwast of hij mij kon inlichten omtrent het lot van de gebroeders Appels en de Heer v.d. Voort. Een aldaar aanwezige Stabsfeldwebel zei: ‘Sie sind erschossen!’ Ik zei hierop zulks niet te geloven, waarop bedoelde Kwast ons in de kamer bracht en tegen mij zei: ‘Kommen sie mit’. … ‘De Stabsfeldwebel begaf zich hierop naar het telefoontoestel en zei mij Tilburg te zullen opbellen. Hij draaide hierop een nummer en vroeg naar Hauptmann, Hierop noemde hij een naam die ik mij niet herinner. Deze persoon was aldaar niet aanwezig, waarop hij naar zijn adjudant vroeg. Waarschijnlijk werd hij met dezen persoon aangesloten en hoorde ik hem zeggen of hij (de adjudant) mededeeling kon doen wat er met de drie personen te Tilburg in verband met het verborgen houden van vuurwapens gearresteerd, was gebeurd. Ik hoorde hierop aan de andere kant van de lijn zeggen: ‘Sind sie alleein?’ Hij legde de Stabsfelbwebel den vinger op den mond en verzocht mij naderbij te komen waarop ik hoorde zeggen: ‘Sie sind erschossen, das wiszen Sie doch schon.’ Hierop vroeg bedoelde Stabsfeldwebel: ‘Wenn’, waarop geantwoord werd: ‘Den gleichen Abend’. Hierop was het gesprek geëindigd. Hierop sprak ik met Kwast en raadde deze mij aan om in het belang van mevrouw Appels haar te zeggen dat bedoelde drie personen naar Duitschaland waren gevoerd, waardoor het mogelijk was later te zeggen dat zij om het leven waren gekomen bij een bombardement.”

Een week na de arrestatie van drie mannen was die kennis dus al op de hoogte van hun noodlot. Door het te verzwijgen duurde het nog drie jaar tot dat de waarheid aan het licht kwam.

De onbekende vrouw

Dit verhoor maakt Kosten duidelijk dat hij leden van de Feldgendamarie moet ondervragen. Langzaam wordt het hem duidelijk welke Duitsers betrokken waren bij de arrestatie en wie er tijdens de periode aanwezig waren op het hoofdkwartier aan de Bredaseweg en de Willem-II-kazerne. Ook krijgt hij steeds meer informatie over de mogelijke identiteit van de vrouw die de twee Feldwebels assisteerde. Verschillende getuigen geven een signalement van haar. Het signalement van van Jo Matthijsen is het meest gedetailleerd. Ze beschrijft haar als volgt: “lang ongeveer 1,65 meter, ongeveer 23 jaar, licht blond krullend haar (hangend), slank postuur, magere beenen. Was gekleed in licht zijde regenjas. Bedoelde vrouw zal ik bij weerzien herkennen, daar ik in de gelegenheid was haar minstens een kwartier lang gade te slaan.’ Het is uiteindelijk nooit helemaal duidelijk geworden die deze vrouw was. De meeste verdenking viel op een 23 jarige vrouw uit Breda genaamd Cobi. Zij was werkzaam voor de Ortskommandentur in Breda en stond bekend als een gevaarlijke vrouw die omgang had met officieren en die zich vaker fel uitsprak over anti-Duitse Nederlanders. Cobi is echter nooit gehoord omdat ze in 1946 met haar Canadese man naar Amerika was vertrokken. Haar moeder is wel verhoort en vertelt dat Cobi en haar man al uit elkaar zijn maar dat ze niet van plan is om terug naar Nederland te komen. De politie vraagt haar om een foto van haar dochter en die wordt gebruikt om aan verschillende getuigen te vragen of dit de vrouw is die ze hebben gezien. Zowel Cornelia Haans als Jo Matthijssen zeggen haar te herkennen. Een andere getuigen durft het niet met zekerheid te zeggen.

In september 1947 wordt het onderzoek van Kosten overgenomen door Wachtmeester der Rijkspolitie Willem Evertse. Hij bezoekt verschillende Duitser die zijn geïnterneerd in de Strafgevangenis van Vught en ondervraagt ze over de arrestatie van de gebroeders Appel en Van de Voort. De eerste Duitser die wordt verhoort is een van de Feldwebels uit Breda die bij de arrestatie is geweest. Hij verklaart dat hij verslag is gaan uitbrengen van de doorzoeking en arrestatie en dat hij de drie mannen heeft achtergelaten in Tilburg en zelf met de wapens is terug gegaan naar Breda. Ook geeft hij een korte beschrijving van de vrouw die met hun mee was. Hij zegt haar niet te kennen en wanneer hij de foto van Cobi te zien krijgt zegt hij het volgende: ‘De door u getoonde foto is genomen van een meisje, dat ik ken als Cobi. Ik kan u echter pertinent verklaren, dat zij niet de vrouwspersoon was, die met mij mee naar Tilburg en Udenhout is gereden, waarover ik heb verklaard. Indien de mening bestaat, dat zij het was, is men op een verkeerd spoor. Zij is het vast niet, ik weet het zeker.’ Naast Corri wordt er ook een andere naam genoemd. Deze naam is terug te vinden in een brief die door de weduwe van Van de Voort is geschreven. Zij stelt dat het een Tilburgs meisje genaamd Corry is. Haar naam komt ook voor in een proces-verbaal. Ze staat daar omschreven als de vrouw waarmee Oberleutnant Hettenkofer omgang mee had.

De doorbraak

Op 24 september 1947, precies drie jaar na de arrestatie en verdwijning van de gebroeders Appels en Van de Voort, gaat Evertse naar de Willen-II-kazerne waar hij van de hoofdopzichter een plattegrond mee krijgt. De opzichter vertelt hem dat de Mariniers zonder succes al verschillende keren opgravingen rond de kazerne hebben gedaan. Die zelfde dag gaat Evertse opnieuw naar de Strafgevangenis in Vught. Dit keer verhoort hij twee leden van de Ordnungspolizei. De eerste Duitser verklaart dat hij die dag niet aanwezig was maar dat hij begin oktober bij terugkomst hoorde van de fusillade. Hij hoorde dat het had plaatsgevonden bij de achterste bunker en dat de mannen daar in de directe omgeving waren begraven. Waarschijnlijk op de plek van de moestuin. Ook zegt hij dat hij die plek waarschijnlijk wel zou kunnen aanwijzen. De tweede Duitser had op de dag van de fusillade dienst bij de ingang van de kazerne en heeft de drie mannen naar binnen zien gaan. Hij is niet aanwezig geweest bij de fusillade maar later die avond hoort hij wat er is gebeurd. Ook verneemt hij dat ze zijn begraven in een soort moestuin. De volgende dag neemt Evertse de twee Duitse getuigen mee naar de kazerne. Ze lopen naar de achterste bunker op het terrein en een van de Duitsers verklaart dat de drie mannen aan de westerlijke zijde van de bunker zijn doodgeschoten en niet ver daar van zijn begraven. De moestuin is er niet meer maar het stukje grond is nog zichtbaar omdat het met gras is begroeid.

Situatieschets, bron: Nationaal Archief

De opgraving

In 1947 zijn er Mariniers gelegerd in de kazerne. Na overleg met de gelegerde commandant beginnen de graafwerkzaamheden. Een aantal manschappen worden ter beschikking gesteld en op verschillende plaatsen om de bunker worden proef opgravingen gedaan. Om ongeveer half twaalf stuit een van de mariniers op een enigszins hards voorwerp in de grond. Na een kort onderzoek blijkt het de hiel te zijn van een bruine lage schoen. Enige tijd later stuit een andere militair ook op een hard voorwerp. Het blijkt een donker stuk stof te zijn. Waarschijnlijk een kledingstuk. Direct daarna wordt de opgraving stop gezet. Het is hoogstwaarschijnlijk dat ze de lijken van de gebroeders Appels en Van de Voort hebben gevonden. Evertse neemt contact op met de hoofdinspecteur van de Tilburgse politie die snel daarna ter plaatsen is. De vindplaats wordt onder bewaking gesteld en er wordt contact opgenomen met de Officier van Justitie in Breda. Ook met de sub Commissie Opsporing Oorlogsmisdrijven, waar dit onderzoek onder viel, wordt op de hoogte gebracht. Op 26 september hervat een afdeling van de Rijks Identificatie en Bergingsdient uit Eindhoven de opgraving. Die middag worden de stoffelijk overschotten van drie personen gevonden. Doordat er ringen worden gevonden en een groot deel van de kleding en schoenen nog in takt is, kan dit makkelijk worden vergeleken met het signalement dat de familie had afgegeven. De lijken worden ter plaatsen geïdentificeerd en worden naar Amersfoort overgebracht voor een sectie. Ook de families van de drie mannen worden op de hoogte gebracht.

Afronding

Na de vondst van de lijken gaat het onderzoek van Evertse door. Hij bezoekt meermaals de Stafgevangenis in Vught en verhoort naast de twee Duitsers die hadden geholpen bij het lokaliseren van het graf ook andere hogergeplaatste Duitsers. Alles zeggen ze nergens van te weten en houden ze hun lippen op elkaar. Het onderzoek strandt en uiteindelijk zal er nooit iemand voor de dood van de drie mannen worden gestraft. Na drie jaar in onzekerheid te zitten, was het voor de familie eindelijk duidelijk wat er met hun geliefden was gebeurd. Op 6 oktober 1947 vinden in Tilburg en Udenhout druk bezochten uitvaartdiensten plaats van de gebroeders Appels en Van de Voort. Janus en Jan worden op het kerkhof aan de Bredaseweg begraven en Willem wordt in Udenhout begraven. Jan werd maar eenenveertig jaar en liet zijn vrouw en vijf kinderen achter.

Rouwadvertentie

Op 12 februari 1949 tekenen Louisa en Cornelia allebei voor de onvoorwaardelijke buitenvervolgstelling van hun overleden echtgenoten. Het staat dan zwart op wit dat: ‘betrokkene ter zake onvoorwaardelijk buiten vervolging te stellen, met dien verstande dat de in de processtukken gerelateerde gedragingen niet meer kunnen worden onderworpen aan het oordeel van een tribunaal.’

Gebeurtenis

Bronnen

Regionaal Archief Tilburg,

Nationaal Archief,

Literatuur

  • Ad de Beer en Gerrit Kobes, Het leven gebroken. De geschiedenissen van de Tilburgers die als gevolg van de strijd tegen Duitsland en de bezetting van Nederland om het leven kwamen, Tilburgse Bronnenreeks 4 (Tilburg 2002), p. 112.
  • Schrijversteam Stichting Heemcentrum ’t Schoor, Over d'n oorlog : Udenhout en Biezenmortel tussen bezetting en bevrijding, (Udenhout 1994).

Externe links