Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

54 't Clappend Schoor

't Clappend Schoor
Odenhout kaart 54 clappendschoor.jpg
Vroegste vermelding 1362


Beschrijving van de hoeve


Het goed Klappend Schoor (Cleppenscoer, cleppenschoer, clappenschoer en alle spellingsvarianten) is in oorsprong waarschijnlijk een uitgebreide gebiedsaanduiding. Het toponiem komt in 1362 voor het eerst in de bronnen voor. Het ligt aan de oostkant van de Schoorstraat en het bestrijkt het gebied vanaf de Strijdhoeven in noordelijke richting tot aan de duinen. Als Arnold van Broeckhoven in 1440 zijn leengoed beschrijft zegt hij dat zijn leengoed ligt ter stede geheiten dat Clappend Scoer in Udenhout. Het is zeker dat zijn leengoed grenst aan de Loonse en Drunens Duinen aan de noordzijde.

Omdat het hele gebied ten oosten van de Schoorstraat en ten noorden van de Strijdhoeven in de bronnen wordt aangeduid met Cleppenscoer is het moeilijk om de verschillende hoeven die in dat gebied lagen precies te lokaliseren. Het is ook niet na te gaan of de bezittingen daar in de vorm van hoeven zijn uitgegeven. De cijnsregisters van de hertog geven hier ook geen uitsluitsel over.

In de 17de eeuw en later wordt met het toponiem Klappend Schoor het gebied bedoeld dat meteen boven de Strijdhoeven ligt. Het beslaat in totaal twaalf bunder en uit die gronden wordt een cijns betaald aan de Tafel van de Heilige Geest van Oisterwijk. Het is de vraag of op die twaalf bunder ooit een huis of boerderij heeft gestaan.

In dit gebied zijn verschillende blokken te identificeren. Zoals gezegd is nog niet duidelijk gebleken dat die ook als zodanig zijn uitgegeven door de hertog of anderen. Vanaf de hoeve van Ghiselbert Lijscap bekeken, die in het noorden grenst aan de Drunense duinen, volgt er eerst een strook die mogelijkerwijs toebehoort heeft aan de hoeve van Henrick Matheus (de Duinhoeve) maar later deel uitmaakte van de hoeve aan de overkant van de Schoorstraat die in de 15de eeuw in handen is van Jacob de Breede. Die strook heeft een begrenzing in het zuiden met een steeg, de latere Buntsteeg.

Het is onmogelijk op basis van de bronnen die op dit moment bekend zijn een samenhangend verhaal te schrijven over dit gebied. Wat hieronder staat is een summiere opsomming van de gegevens die tot een hoeve te herleiden zijn met aansluitend de herkenbare hoeven die uit de 17de eeuw wel aantoonbaar zijn.


Hoeve Jan van Loen


Vanaf de Bunststeeg zuidwaarts ligt een hoeve die voor 1369 in bezit is van Jan van Loen. Op 14 februari 1369 krijgt Ghijsbrecht Jan van Loen uit de nalatenschap van zijn vader een pacht van 3 mud rogge die Wouter Oghe had beloofd te betalen. Rutger vanden Stadeacker krijgt de goederen van wijlen Jan van Loen. Twee jaar later, op 22 mei 1371, geeft Rutger de helft van een hoeve in erfpacht aan Erijt Erijt Prouser. Die helft ligt tussen het goed van Henrick Matheussoen (eigenaar van de Duinhoeve) en Wouter Oghe. Erijt moet op die gronden binnen twee jaar gebouwen plaatsen om daarmee de halve hoeve te verbeteren. Acht jaar daarna krijgt Erijt de Proijser uit handen van Henrick Bac, zoon van Ghijb van Loen, al de rechten die Henrick en zijn vrouw Hadewich bezitten in het goed clappenscoer in Udenhout. Mogelijk betreft dit de andere helft van die hoeve. Daarna is deze hoeve niet meer in de bronnen terug te vinden.


Hoeve Wouter Oghe


Op 24 februari 1367 geven Jan, zoon van wijlen Jan van Loen, en Jan en Ghijsbert zijn zonen in erfpacht aan Wouter genaamd Oghe een akker bij Cleppenschoer naast Niclaes van Berckel en Metken Palaerts samen met het huis op die akker voor drie mud erfpacht. Het is niet duidelijk of deze akker deel uitmaakt van de hoeve van Jan van Loen of er naast ligt. Op 4 december 1371 of 1372 draagt Wouter Oghe de akker met huis, die hij in 1367 verkregen had, over aan Engbertus van den Hezeacker. Deze akker ligt dan nog steeds tussen een erf van de kinderen van wijlen Nicolaas van Berkel en Metta genaamd Palaerts. In 1380 draagt Ghijsbert Jan Jan van Loen op aan Jan Bruijsten van Andel een pacht van drie mud rogge uit een akker op het Cleppescoer tussen Claes van Berkel en Mette Palaerts en het huis daarop.

Wouter Oghe is daarna van het toneel verdwenen. De kinderen van Engbrecht vanden Heesacker houden deze akker in bezit. Nog voor 1400 is Engbrecht overleden. Zijn dochter Aleijd en haar man Thomas Stevens vanden Amervoert geven hun eenvierde deel van de hoeve in 1400 in erfpacht uit aan Ghijsbert Quap. Twintig jaar later verkoopt Claes, de zoon van Wouter Engbrecht vanden Hezeacker, zijn deel in de hoeve aan zijn zwager Wijtman Peter Huben.

De kinderen van wijlen Ghijsbrecht Quaps, genaamd Engbrecht, Aert en Aleidis gehuwd met Hubrecht Wijtman Huben, verkopen in 1423 aan Willem Willems (waarschijnlijk die Zegher, maar dit deel is niet meer leesbaar) hun deel in een goed dat geweest is van Engbrecht vanden Hezeacker in het clappende schoer. Hierna wordt het erg onduidelijk. Zowel de familie Quap als Willem Willem Zegers blijken delen van deze erven in bezit te hebben zonder dat duidelijk is welke delen dat dan zijn.

Op 3 april 1489 komt Wouter van Doernen door een opwinningsproces over de cijns uit 1367 in bezit van de akker en het huis daarop. Bij de omschrijving gaat het om een huis, schuur, schop, slagmolen met drie mudzaad land aan die schoerse straet. Die slagmolen staat al op 7 mei van dat jaar in Cromvoirt. In die akte staat vermeld dat de slagmolen eerder op het erf van Willem die Zeger bij clappenschoer in Udenhout stond. Een slagmolen is een molen die olie slaat uit zaden zoals bijvoorbeeld lijnzaad, raapzaad of koolzaad. Deze slagmolen zal een rosmolen zijn geweest, aangedreven door een paard of ander trekdier.


Hoeve Gerard Boijter


Op de naamdag van Sint Vitus in 1362 belooft Gerit Boijter aan mr. Henrick van Berkel een pacht van drie mud rogge uit een hoeve bij het Cleppenschoer. In 1410 verkopen de kinderen van Gerit Boijter, Jan, Gerit en Yda, na het overlijden van hun vader aan Thomas Stevens vanden Amervoert een hoeve op Cleppenscoer. Gerit Gerit Boijter behoudt eenvierde deel in een beemd van 6 bunder bij het broek die Strijthove. Deze samenstelling met de beemd naast de Strijdhoef blijft lang bestaan.

Als in 1483 er een te grote achterstand ontstaat in het betalen van de pacht uit 1362 komt Hillegont, weduwe van Herman Coenen, in actie. Zij gaat de hoeve opwinnen om de achterstallige pacht alsnog te krijgen. Uiteindelijk komen de hoeve en de beemd in bezit van mr. Henrick van Kessel. In de akte staat de hoeve netjes omschreven: huis, erf, hof en landerijen, acht bunder bij het clappenschoer tussen Aert van Broechoven en Willem die Zeger, en de kinderen van Jan Quap, strekkende van de straat tot Jan die Meijer. Daarbij hoort zes bunder beemd tussen het erf genaamd die strijthoeve en Willem die Zegher, strekkende van die hesseldonck tot de straat.

Thomas Steven vanden Amervoert verkoopt deze hoeve in 1422 door aan Hubrecht Wijtman Huben en Willem Willem die Zegher, met de helft van een beemd van zes bunder in cleppenscoer bij de Strijdhoef. Op 9 november 1456 draagt Aleijt, weduwe van Hubrecht Wijtman Huben, haar rechten over aan haar kinderen Ghijsbert, Aert, Wijtman, Jan, Lijsbeth en Mechtelt in deze hoeve bij Clappenschoer, behalve 2 bunder die Hubrecht in pacht heeft uitgegeven aan Jan Jan die Meijer voor 2 mud rogge. De nieuwe eigenaren verkopen dit bezit aansluitend aan Geertruijt de weduwe van Jan Jan die Meijer.

Het is 1469 als Jan, de natuurlijke zoon Jan Wijten en man van Aleijt Jan die Meijer, opdraagt aan Henrick, Geertruid en Lijsbeth, allen kinderen van wijlen Jan die Meijer, eenvierde deel in huis, erf, hof en 8 bunder aangelag op Clappenschoer, tussen Aert van Broeckhoven en Peter Wijten en Willem die Zegher, strekkende van Jan Beris en Jan vanden Loe tot de straat.


Hoeve Mette Palaert, later Van Broeckhoven


De percelen van Mette Palaert behoren al sinds de 15de eeuw aan de eigenaren van de hoeve van Diederick van Hoculem, later de familie van Broeckhoven. Het is waarschijnlijk dat deze strook eerder in handen was van Metken Bruisten van Oosterwijck, de vrouw van Reijnier Palaert. Zij waren eigenaren van Nollekenshoeve. Haar naam komt bijna uitsluitend voor als buur van andere percelen vanaf 1362. In 1382 belooft haar zoon Bruijsten een pacht te betalen aan Jan Nollekens uit de hoeve clappenscoer in Udenhout. Dat is de enige verwijzing naar het bezit van land aan de Schoorstraat. In opeenvolgende akten worden de eigenaren van de hoeve van Van Hoculem genoemd als eigenaren van tenminste delen van deze strook. Bij de deling tussen Wouter Jacop van Brede en zijn zwager Reijnier vanden Hoevel in 1478 is sprake van onder andere de schoeracker met een beemd, die schoerbeempt. Deze percelen liggen in het gebied Klappend Schoor.


Klappend Schoor


Het gebied dat nu nog steeds in de volksmond bekend staat als Klappend schoor ligt meteen ten noorden van het leengoed Strijdhoeven (hoofdstuk 53). Het beslaat twaalf bunder en maakte waarschijnlijk deel uit van het bezit van de eerder genoemde Jan van Loen. In 1369 komen de nagelaten goederen van Jan van Loen in handen van Rutger vanden Stadeacker.

Hij verkoopt uit dat bezit op 18 augustus 1380 een beemd bij clappenscoer, gelegen tussen een goed van Mette Palaerts en een erf genaamd Strijthoeven aan Henrick Wijse. Henrick was de zoon van Elias vanden Hezeacker. Deze beemd was eerder van Gerit Steenwech en daarna van Arnt vanden Berghe.

Henrick Wise verkoopt dezelfde beemd in 1396 aan Willem Glavyman. Vijftig jaar later verkopen Willem en Aleijt, de kinderen van wijlen Lambert Tielman Vette en Hadewijch dochter wijlen Willem Glavyman, deze beemd door aan Willem Willem Zeghers. Bij de verkoop van 1396 belooft de koper Willem Glavyman een erfpacht van vier mud rogge te betalen aan Henrick Wijse voor de beemd. Op 6 mei 1450 belooft Henric Wijtman, getrouwd met Mechtelt Henrick die Wise, de helft van diezelfde vier mud aan heer Ghijsbrecht van Ele, deken van Tongeren. Die op zijn beurt draagt in 1457 die erfpacht, dit keer de volle vier mud rogge, over aan de Tafel van de Heilige Geest in Oisterwijk. De beemd wordt dan in de bronnen zwijssenbeempt opt clappende schoer genoemd. Vanwege achterstallige betaling van deze pacht gaat de Tafel van de Heilige Geest van Oisterwijk hun deel van de beemd opwinnen om alsnog de pacht betaald te krijgen. Dat gebeurt in 1484 en zes bunder van de twaalf bunder komen uiteindelijk in 1485 in handen van mr. Henrick van Kessel. De andere zes blijven in bezit van Willem Zegers.


17de eeuw


Het middeleeuwse clappenschoer is in de 17de eeuw een lappendeken gebleven. De boerderijen liggen ten noorden van de knik in de Schoorstraat. Van boven (noord) naar onder zijn de volgende eigenaren te herkennen. Aan het eind van de 16de eeuw is Jan Antonis Wolffs eigenaar van een hoeve direct onder de Buntsteeg. Zijn kinderen verdelen in 1594 het bezit in twee gelijke delen. Daaronder ligt een hoeve die in bezit is van Peter Nicolaas Jan Joosten. Vervolgens is Willem Matheus Jan Bergmans eigenaar van een groot deel van de landerijen, deels door zijn huwelijk met Maria van Broekhoven. De boerderij daaronder is op dat moment de laatste in de rij. Die is in bezit van Arnoldus Henricx, aangekomen van zijn vrouw die een erfgenaam is van de familie van Broekhoven. Daarna volgen percelen die bijna zonder uitzondering ook in bezit zijn van erfgenamen van de Van Broekhovens. Tot slot de twaalf bunder die hiervoor al ter sprake zijn geweest. Die zijn dan al in bezit van verschillende eigenaren die verspreid over Udenhout boerderijen bezitten.


De familie Bergmans


Omstreeks 1620 huwt Maria van Broekhoven met Willem Matheus Jans Bergmans. Zij zijn de overgrootouders van Jenneke Bergmans, die van vaders kant de woning op de hoek van de Slimstraat en de Kreitenmolenstraat erft en later trouwt met Jan Robben uit Berkel.

In de 19e eeuw bezit de familie Bergmans nog altijd goederen achteraan op de Schoorstraat. Cornelis Aart Bergmans laat bij zijn overlijden in 1833 een omvangrijke erfenis na. De zes kinderen hebben vier boerderijen te verdelen.

Boomkweker Harrie van Iersel vertelde eens dat de familie Bergmans van oudsher een rijke familie was, die het vermogen had opgebouwd in de tijd dat de familie op de Schoorstraat woonde, vermoedelijk met het houden en hoeden van schapen. Daar leende de omgeving van het Hoog Schoor zich prima voor.


Huidige bewoning


Op het grondgebied van de oude hoeve vinden we de woningen Schoorstraat 22, Schoorstraat 24 en Schoorstraat 26.


Bronvermeldingen


Regionaal Archief Tilburg, Schepenbank en eninge van Oisterwijk, 1418-1811, inv.nr. 144 f. 28 los (1422); inv.nr. 145 f. 15v (1423); inv.nr. 147 f. 19v (1430); inv.nr. 189 f. 28v (1483); inv.nr. 289 f. 38v-39v (1594).
Regionaal Archief Tilburg, Tafel van de Heilige Geest van Oisterwijk, 1302-1810, inv.nr. 1. f. 117 (1457).
Stadsarchief 's-Hertogenbosch, Archief van de schepenbank van 's-Hertogenbosch, inv.nr. 1175 f. 156 (1396), f.176 (1369) en f.268 (1371); inv.nr. 1176 f.127v (1379), f.142v (1380) en 265 (1382); inv.nr. 1186 f. 329v (1410); inv.nr. 1216 f.53 (1446); inv.nr. 1227 f. 318 (1456); inv.nr. 1247 f. 188v-189 (1478); inv.nr. 1258 f. 369v (1489)inv.nr. 1802 f. 27v (1483 en 1362), 54v (1484) en f. 154v (1489).
Smulders, F.W., (1952). Het leengoed “Het Klappend Schoor” in Udenhout. De Kleine Meijerij, 5(9), 3- 4.
- Toelichting cijnsregister.