Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

24 Prinsehoeve

Prinsehoeve
Odenhout kaart 24 Prinsehoeve.jpg
Vroegste vermelding 1340
Vroegst bekende eigenaar Wolterus de Oerle
Vroegst bekende pachter Jan Adriaan van Iersel (1648)


24 Prinsehoeve
23.1 baron van dopff.jpg
Baron van Dopff liet kasteel de Strijdhoef bouwen en was in de 18e eeuw ook eigenaar van de Prinsehoeve, genoemd naar Prins Willem V van Oranje.


24 Prinsehoeve
23.2 hooghoutseweg 21.JPG
Leeuwtjes bij de Prinsehoeve.


24 Prinsehoeve
23.3 hooghoutseweg 21 (2).jpg
De oude Prinsehoeve, Hooghoutseweg 21.


Beschrijving van de hoeve


In het hertogelijk cijnsboek van 1340 staat opgetekend dat Wolterus de Oerle acht oude schellingen betaalt en nog eens 14 oude schellingen en drie nieuwe schellingen voor zijn bezittingen. In 1380 betaalt Gevardus de Eyndhoven de cijnzen van 8 en 14 oude schilden die Wolterus eerder betaalde. Later in het register betaalt Arnoldus, de zoon van Gevaert van Eijndhoven, deze twee cijnzen. Er staat in beide cijnsboeken geen locatie genoemd. Op basis van de verschillende opvolgende cijnsbetalers is toch vast te stellen dat het om Prinsehoeve in Udenhout gaat.

Een akte uit 1379 noemt Gevart van Eijnthoven als buurman van een beemd in Udenhout. Dat is de vroegste bron met zijn naamsvermelding. In 1420 is de hoeve in handen van de erfgenamen van Jacop Peter Steenwech, namelijk zijn zoons Jacop en Jan. Het cijnsboek van 1448 noemt aanvankelijk Hugo van Wijc als cijnsplichtige. Later is dat voor Peter, zoon van Jacob Steenwech. De bronnen bevestigen dat. Op 19 juni 1448 dragen Geertruijt, weduwe van Otto van Hoculum, en haar kinderen hun deel in de hoeve van wijlen Peter Steenwech en wijlen Christina Hugo van Wijc over aan de broers Laureijs van Wijc en Jacop Coptijt van Wijc en hun zusters Elisabeth en Luijtgart.

Vier maanden later draagt Jacob Coptijt van Wijc de helft van de hoeve, die vroeger van Peter Steenwech was, op aan zijn broer Laurens mede ten behoeve van zijn zuster Elisabeth, de weduwe van Jan Oghe van Aelborch. Op 23 april 1449 dragen de nieuwe eigenaren Laurens en Elisabeth deze hoeve op aan Jacop Steenwech. Op dezelfde dag doen Luijtgart van Wijc en Claes van Berkel als man van Oda van Wijc hetzelfde. Daarmee is de hele hoeve in handen gekomen van Jacob Steenwech.

In 1522 is het frater Gerardus Arnold Kemp van het klooster Ten Haghe bij Eindhoven die de cijnzen betaalt aan de hertog. Wanneer de hoeve in bezit is gekomen van dat klooster is helaas nog niet in de bronnen teruggevonden. Er is al vroeg een relatie ontstaan tussen deze hoeve en hun eigenaren met het klooster van Den Haghen bij Eindhoven. Al op 8 juli 1419 verwerft broeder Willem Scheenkens, uit naam van de regulieren van het klooster Ten Haghe bij Eindhoven, vanwege het uitblijven van de betaling van een cijns van 6 oude schilden, het eigendom van deze hoeve. De cijns was op 7 december 1389 door Aert Gevart van Eijndhoven verkocht aan Aelbert Wael.

De hoeve ligt aan het Hooghout. Bij deze hoeve horen nog broekvelden en weilanden die liggen aan de noordzijde van de Biezenmortelsestraat en twee heivelden in Helvoirt.

In 1767 geeft Jacob Spoor, rentmeester der domeinen en geestelijke goederen van zijn doorluchtige hoogheid de heer Prins van Oranje en Nassau over de Baronie en landen van Cranendonk, stad Eindhoven en omliggende heerlijkheden, in de hoeve een eeuwig durende erfpacht uit. De naam de Prinsehoef is daarmee ook te verklaren. Erfpachter wordt Willem Jacob Frederick baron van Dopff, kolonel en adjudant-generaal van de prins van Oranje. Baron Van Dopff had zich toen net gevestigd in Udenhout waar hij omstreeks 1761 kasteel de Strijdhoef liet bouwen. De hoeve op het Hooghout bestond uit een huis, schuur en stalling gelegen te Udenhout aan de Geeselsestraat (Gijzelsestraat). De bijbehorende landerijen bestonden uit 59 ¼ lopense zaailand en 12 lopense weiland. Baronesse Seijna Anna Elisabeth van Borssele, douairière van baron Van Dopff, overlijdt op 3 augustus 1816 in haar woning in Breda. De afwikkeling van de nalatenschap is geen eenvoudige opgave. Een groot deel van de nalatenschap bestaat uit onroerende zaken waaronder kasteel de Strijdhoef. Het kasteel wordt te koop gezet, maar er komen geen serieuze kopers op af. Een groot deel van de boedel blijft onverdeeld tot in oktober 1817 blijkt dat er geen contanten meer voorhanden zijn om de rekeningen te voldoen. Er wordt besloten om opgaande bomen te verkopen die op de gronden uit de nalatenschap stonden, een tijdelijke oplossing. De onderhandse verkoop van onroerend goed levert niets op, zodat besloten wordt een publieke verkoop te organiseren. De erven Van Dopff besluiten om te beginnen de Prinsehoef publiek te verkopen. De inzet vindt plaats op 14 november 1820 in de herberg van Wilhelmus Pijnenburg, thans Loonse Molenstraat 2. De hoeve wordt als volgt aangeprezen: Een kapitale hegte sterke en welbetimmerde zeer goed ingerichte bouwmanswoning, getekend no 288, met aangelegen schuur en stalling, vanouds genaamd de Prinsehoef. Uiteindelijk is toch een familielid de hoogste bieder; Charles Louis Brunet de Rochebrune, kapitein van een oorlogsfregat en echtgenoot van freule Eleonora Gabrielle van Dopff.


Pachters


De hoeve komt als rooms-katholiek bezit in 1648 in handen van de Republiek der Verenigde Nederlanden. Dan krijgen we zicht op de pachters van deze hoeve. In 1648 is Jan Adriaan van Iersel, getrouwd met Elisabeth Jan Peter Willems, de eerste pachter waarvan de naam bekend is. Hij blijft de pachter tot zijn kinderen vanaf 1657 de pacht betalen. Zij sluiten het nieuwe pachtcontract op 13 november 1658. Zoon Adriaan Jan van Iersel is de nieuwe pachter. In december 1694 wordt het gezin van Adriaan van Iersel op de Prinsehoef lastig gevallen door de bende van de Zwartmakers, die hun naam dankten aan hun zwart gemaakte gezichten. Adriaan van Iersel is pachter sinds circa 1665. Daarna zwijgen de bronnen 50 jaar tot in 1718 Joost Laurens van Rijswijk de hoeve pacht. Hij is getrouwd met Elisabeth Adriaan van Iersel, dochter van de eerdere pachter Adriaan van Iersel. Joost van Rijswijk blijft de hoeve pachten tot zijn overlijden in 1740. Daarna is zijn weduwe de nieuwe pachter totdat in 1746 hun zoon Laurens van Rijswijk de pacht overneemt. Hij overlijdt relatief jong en in 1760 is het de nieuwe echtgenoot van zijn weduwe die de pacht overneemt: Jan Adriaan Marcelis. Die blijft pachter tot de hoeve in 1767 wordt verkocht.


Stenen leeuwtjes markeren de hoeve


Charles louis Brunet de Rochebrune verkoopt de hoeve later aan Jacob Hendrik Mastenbroek en zijn ongetrouwde broer Johannes Gerardus die bij hem inwoonde. Jacob was koopman en logementhouder in herberg De Engel, thans genaamd het oude Nest aan De Dijk 2 vlakbij de BP-benzinepomp aan de Rijksweg in Helvoirt. Later wordt de Bossche wijnkoopman Francis Gerardus Mennen eigenaar


Huidige bewoning


Op het grondgebied van de oude hoeve vinden we de woning Hooghoutseweg 21.


Bronvermeldingen


Regionaal Archief Tilburg, Schepenbank en eninge van Oisterwijk, 1418-1811, inv.nr. 472 f. 110-112v (1767).
Regionaal Archief Tilburg, Notariële archieven van Loon op Zand, inv.nr. 25, aktenrs 113 en 123 (1820, 1821).
Stadsarchief 's-Hertogenbosch, Archief van de schepenbank van 's-Hertogenbosch, inv.nr. 1176 f. 129v (1379); inv.nr. 1191 f. 434 (1420); 1218 f. 278 (1448); 1219 f. 6 (1448); 1219 f. 58v (1449).
Scheffers, F., (2009). De bende van de Swartmakers. Sprokkels 6, 49-55.
- Toelichting cijnsregister.